Het was op een dag in augustus van het jaar 2018, dat we een uitstapje zouden maken naar de Vechtstreek. Nee, we gingen niet varen, maar gewoon een wandeling maken. We waren met een heel koppeltje, onze oudste zoon Johan met zijn kinderen Collin en Janoah, onze jongste dochter Corieke, mijn zus Drea met haar dochter Lianne, die twee spruiten bij zich had, waarvan de jongste nog maar amper kon lopen. Eer we er eenmaal liepen, hadden we al wat hindernissen overwonnen. We gingen later van huis dan dat we van plan waren, want Corieke had de wekker ingedrukt, maar was niet meteen uit bed gestapt. Ze had zich nog een keer lekker omgedraaid en verdween weer in dromenland, terwijl wij al startklaar stonden. En dus vertrokken we een klein uurtje later. Het eerste deel van de reis ging voorspoedig, maar een kwartiertje ongeveer voor het eindstadium moest kleindochter Janoah plassen, wat overging in : papa, ik moet heel nodig. Even later zei ze met een benauwd stemmetje : ik kan het niet meer ophouden, hoor papa. Het kleine meisje zat bij mij achterin de auto en omdat ik medelijden met haar kreeg, schreef ik op de computer : Plas maar op de vloer van de auto. Toen ik de woorden via de computer uitsprak, klonk het uit twee monden : Mááhá !!!! Zoon en dochter waren het er duidelijk niet mee eens. Janoah keek me met haar donkere ogen aan en heeft vast gedacht, dat oma's idee nog zo gek niet was. Wat maakt het nu uit, dacht ik, het sijpelt wel weg door een kiertje bij de achterdeur en de vloer kan toch schoon geschrobd worden. Ik zat meer over de blaas van het kind in dan over de auto. Gelukkig waren we er bijna en even later parkeerde Johan de auto aan de kant van een rustig landweggetje. Met vereende krachten werd kleindochter Janoah uit de auto gebeurd en snel ledigde ze de blaas aan de slootkant. Zo, dat moet een opluchting voor haar zijn geweest. Maar het volgende probleem kwam om de hoek kijken. Lianne kwam er achter dat ze voor de jongste de buggy had vergeten. Dat werd dus sjouwen met het kind, al liep hij al vrolijk rond op het stille weggetje, de hele dag zou dat toch niet gaan. Ze besloten om het jongetje om de beurt op de arm te nemen, maar de kleine broekeman genoot van de vrijheid en dribbelde veel liever zelf. Van hem mocht mama altijd de buggy vergeten. Makkelijk was het dus niet allemaal, maar we begonnen toch maar met onze wandeling in het mooie plaatsje Loenen aan de Vecht!
Het eerste gedeelte, waar we wandelden, leek niet echt op de Vechtstreek, die ik in gedachten had. Een boomgaard met oude fruitbomen, waar opgestapelde pallets tussen lagen, een weiland met koeien en hier en daar een verdwaalde boerderij, deed me meer denken aan de Betuwe dan aan de waterrijke Vechtstreek. Het was vakantietijd, dus erg druk met fietsers, die we op het wandel/ fietspad tegen kwamen. De kinderen werden elke keer vermanend toegeroepen, kijk uit voor de fietsers. Na een tijdje zagen we tussen het struikgewas door dan toch eindelijk het water, ja, dat was de Vecht, met grote en kleine boten, bestuurd door jongeren en ouderen, met gezinnen aan boord en met echtparen van middelbare leefdtijd, waarvan je aan de boot kon zien, of ze rijk bemiddeld waren, of iets minder rijk waren. Varen, dat geeft een gevoel van vrijheid en even benauwde het me, dat ik gekluisterd zat aan de rolstoel . Maar och, achter het roer staan, met wapperende haren, waarin de zonnebril is gestoken, ben ik helemaal geen type voor, dus weg met de gedachte om als stuurvrouw de Vecht onveilig te maken. Langs de kant van het pad, waarop we wandelden, stond een uitnodigend bankje en er werd besloten om de magen te vullen met het meegebrachte etenswaar, de door Drea en haar dochter met zorg gesmeerde en belegde broodjes, de thermoskan met koffie en de pakjes drinken voor de kinderen. Het bankje bestond niet meer dan uit drie stukken boomstronk en een lange plank, die gevaarlijk doorboog als iemand er plaats nam. Mijn zus ging giechelend op de plank zitten, net waar hij op een boomstam rustte. "Ik woag ut mar niet", zegt ze tegen me,wijzend naar het andere deel van de plank en aan haar gezicht te zien, zag ze zich al door de plank zakken. In de buitenlucht eten, heeft altijd al wat, maar als je dan ook nog aan het water zit, waar eendjes voor onze ogen telkens kopje onder gingen en op de achtergrond varend Nederland voorbij tufte, was de maaltijd dubbel gezellig en iedereen genoot van de bolletjes en kadetjes en ik genoot maar van de blijde gezichtjes van de kinderen, ook op een dagje uit moest ik het met sondevoeding doen. Na het eindigen zetten we onze wandeling voort en we naderden de meer bebouwde omgeving, we stonden even stil bij een groot ijzeren toegangspoort van een kasteelachtige woning en we vroegen ons af wie er in deze villa zou wonen, geheel afgeschermd door een hoge muur, die duidelijk in verval was geraakt door de tand des tijds. Alleen bij het gesloten hek was het huis te zien, die daar bijna eenzaam stond aan het einde van een lange oprit, die door het park met eeuwenoude bomen liep. Mijn zus zei, wat ik dacht : Wat zou papa deze bomen mooi hebben gevonden. Ja, wij, dochters van een keurmeester van bomen, dachten ook nu weer bij het zien van deze reuzen van bomen, aan vader, die ons veel en vaak over het bomenrijk vertelde. Dat zoiets toch zo bleef hangen in onze gedachten, zegt toch veel, het is en blijft een fijne herinnering aan vroeger thuis. Maar voort gingen we weer, de kinderen rammelden nog één keer aan het ijzeren hek, maar het was gesloten en het bleef gesloten. We kwamen in de kern van het dorp met zijn oude vertrouwde kerk, zijn soms wel hele smalle straatjes, die de namen droegen zoals ´t Karrepad of Hoedenmakersgang. Stil was het bij de huizen, heel stil, geen ramen zemende moeders, geen stoep schrobbende dienstmeisjes, geen spelende kinderen, niets van dat alles. Dienstmeisje klinkt wel heel ouderwets, maar ik droom altijd een beetje weg, als we wandelen in zo'n idyllische omgeving. Het deed me denken aan het boek van Goud-Elsje, die met haar Taco aan de Vecht woonde en als doktersvrouw een dienstbode had.
We zagen nu gauw het einde van deze kant van de Vecht, het pad ging omhoog, we moesten de Vecht over en net toen ik dacht, heeft iedereen tegenwoordig een elektrische fiets, zag ik een echtpaar op gewone fietsen, ze moesten ookde hucht op en terwijl manlief er duidelijk geen moeite mee had, moest zijn vrouw alle zeilen bijzetten om bovenaan te komen. Ze reed een tiental meters achter haar man, haar gezicht liep rood aan van inspanning en ze keek niet bepaald vriendelijk richting haar echtgenoot. Die krijgt thuis wat te horen, dacht ik nog. Wie weet hebben ze ondertussen ook elektrische fietsen aangeschaft. Toen we eenmaal de sluisbrug over waren, kwamen we op een dicht langs het water gelegen wandelpad. Wat was het daar mooi, het was er zo ontzettend mooi, dat we allemaal even stil stonden om de prachtige omgeving op ons netvlies te houden. Aan de overkant zagen we de bekende theehuizen uit die streek, langs de kant lagen de grote en de kleine jachten, meestal bevolkt door de eerder omschreven bemiddelde landgenoten. Over het water kwam een bootje aangevaren met twee jongens van ongeveer twintig jaar. Terwijl de ene het roer stevig vast hield en recht vooruit keek naar de geopende sluisdeuren, dwaalden de ogen van de andere richting ons en zijn ogen rusten op mijn jongste dochter, die in haar kanariegele jurkje aan de waterkant stond. Ze had het zelf niet eens in de gaten, maar ik moest toch inwendig een beetje grijnzen, toen ik zag, dat hij nog een keer achterom keek, net voordat het bootje door de sluis verdween. We liepen weer verder, kwamen langs een stenen bank, die er ter nagedachtenis aan een burgemeester was neergezet, zijn naam stond erin gegrift. Een solide bank, waar mijn zus met een gerust hart kon gaan zitten. De tijd ontbrak en we lieten de stenen bank, voor wat het was. In de dorpskern, nu dus aan de andere kant van het water, zagen we weer weinig mensen. Ook hier leek het alsof iedereen het dorp was ontvlucht. Nee, toch niet. De huizen stonden hier dicht op de stoep. Ik zag opeens een oude gerimpelde hand, die langzaam naar de klink van het raam ging , de hand van een grijze dame, die waarschijnlijk net haar middagdutje uit had en behoefte had aan wat frisse lucht. Het raam werd op een kiertje open gezet. Twee huizen verder was het weer raak, een glanzende donkergroene deur ging open en een oudere man, hoewel nog erg kwiek, kwam naar buiten, gele broek, strak lichtblauw overhemd, zwarte glimmend gepoetste schoenen met even glimmende gespen aan de zijkant, stapte voor ons uit. Zijn ene arm zwaaide heen en weer, een brief, die hij in zijn hand had zwaaide mee. Hij liep rechtstreeks naar de postbus, die een eindje verder langs de kant van de weg stond. Ook wij, een beetje vermoeid, vervolgden onze wandeling, zochten naar een eethuisje, maar die was nergens te vinden. Geen friet deze keer, wat vooral voor de kinderen een tegenvaller was. Het was nog een heel stuk lopen, eer we bij de auto zouden zijn. Nog één keer even uitrusten langs de kant van het water. Mijn zus dook nog een keer in de meegenomen tas en de laatste snoep en koekresten werden verorberd, geen friet, dan maar snoepgoed. Kwetterende eenden kwamen met tientallen tegelijk naar ons plekje gezwommen. Waar mensen waren, daar was voedsel hebben ze instinctief gedacht. Het was een fijne dag, het was een gezellige dag en moe maar voldaan aanvaardden we de terugreis.......... Geen probleempje meer gehad.
Reactie plaatsen
Reacties
Net gelezen.wat super goed geschreven weer.in gedachte ben ik ookgzlg met jullie mee gweest.!!!ga zo door
Altijd leuk om te lezen.!!!gr.jwg